De gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem moeten de aanbesteding voor jeugdhulp overdoen voor de contracten per 1 januari 2017. Dat is het gevolg van een uitspraak van de voorzieningenrechter in Den Haag in een kort geding tussen een aantal jeugdhulpinstellingen en deze gemeenten.
Achtergrond: jeugdhulp overgeheveld naar gemeenten
Op 1 januari 2015 is de verantwoordelijkheid voor integrale jeugdhulp overgeheveld van het Rijk en de provincie naar de gemeenten. Per 1 januari 2017 lopen de contracten af voor de jeugdhulp die de gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem via een regionaal samenwerkingsorgaan hebben ingekocht. De beide gemeenten hebben daarom een opdracht in de markt gezet voor het aanbieden van jeugdhulp aan jeugdigen in hun gemeenten. Hierop is een aanbestedingsprocedure gevolgd, waarna de gemeenten een winnaar hebben aangewezen. Een van de andere inschrijvers is vervolgens een kort geding gestart. Daarin maakt zij bezwaar tegen de wijze waarop de gemeenten de aanbesteding hebben georganiseerd.
Oordeel rechter
De voorzieningenrechter stelt vast dat inschrijvers reële vragen hebben gesteld aan de gemeenten, maar dat de gemeenten de gevraagde informatie niet of onvoldoende hebben verstrekt. Het is aannemelijk dat inschrijvers zonder die informatie niet of in onvoldoende mate konden inschatten wat de omvang van de opdracht zou zijn en welke verplichtingen de opdracht voor hen zou meebrengen. Daarbij komt dat de opdrachtnemer geen wachtlijsten mag laten ontstaan en alle financiële risico’s moet dragen. Van belang is daarbij dat ten minste vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het realiteitsgehalte van de gemaximeerde budgetten die door de gemeenten voor de jeugdhulp beschikbaar worden gesteld. Daarin is niet voorzien in een concrete ontsnappingsmogelijkheid als blijkt dat deze budgetten te laag zijn bepaald.
De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat de risicoverdeling tussen de gemeenten en de opdrachtnemer in de aanbesteding onvoldoende evenwichtig (disproportioneel) is geregeld. Ten slotte is in de door de gemeenten opgestelde opdracht onduidelijk dat de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer niet verder gaat dan de bepalingen daarover in het Burgerlijk Wetboek.